Openheid over belemmering
Scroll verder
Hoofdstuk 2
Inleiding
Nu de algemene informatie over studeren met een ondersteuningsbehoefte beschreven is, omschrijven we in dit hoofdstuk de openheid van studenten over de belemmeringen die ze ervaren. Het kan verschillende redenen hebben waarom studenten zich wel of niet melden. Allereerst omschrijven we hoe duidelijk het voor de student is waar je met je ondersteuningsbehoefte terecht kan. Daarna omschrijven we in de paragrafen het percentage van de studenten dat zich uiteindelijk meldt en gaan we dieper in op waarom ze zich niet melden. Als laatste delen we meer informatie over de studenten die zich wel gemeld hebben; de tevredenheid van studenten over het gesprek dat ze met de onderwijsinstelling voeren en de tevredenheid over voorzieningen die zijn getroffen.
Van de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte is het voor 60 procent (heel) duidelijk waar ze terecht kunnen met vragen over studeren met bijzondere omstandigheden. Een kwart van de studenten is hier neutraal over en voor 16 procent is het (heel) onduidelijk. Er zijn geen grote verschillen te zien in de verdeling van (heel) duidelijk of (heel) onduidelijk tussen de verschillende belemmeringen die studenten ervaren . Vooral voor de groep jongeren die belemmeringen ervaren met geld (27%), huisvesting (23%), Stage/werk (20%) of digitale toegankelijkheid (21%) is het (heel) onduidelijk waar ze terecht kunnen met vragen.
Figuur 2.1: Mate van duidelijkheid waar studenten met vragen over ondersteuningsbehoefte terecht kunnen, naar type belemmering (N=55.364)
65 procent van de studenten die belemmeringen ervaart, heeft deze omstandigheid ook gemeld bij de onderwijsinstelling. Inzoomend op de groep die belemmeringen niet meldt, dus de overige 35 procent, zien we dat de meeste van hen belemmeringen ervaren rondom geld, vervoer, huisvesting en stage/werk. De belemmeringen die het vaakst wel gemeld worden zijn belemmeringen rondom lezen, schrijven en fysieke toegankelijkheid.
Figuur 2.2: Percentage melders van belemmering op de onderwijsinstelling, naar soort belemmering (N=55.337)
Vergelijken we de antwoorden van de melders met hoe duidelijk het voor hen is waar ze bij de onderwijsinstelling terecht kunnen met vragen over de bijzondere omstandigheid, dan zien we dat studenten voor wie deze weg duidelijk is ook vaak een melding maken (83%). Van de studenten voor wie deze weg onduidelijk is, maakt 54 procent een melding. Deze cijfers laten vooral het belang zien van een goede informatievoorziening. Je kunt hier niet aan afleiden dat duidelijkheid over waar je terecht kan met vragen áltijd zal leiden tot meer melders.
Tabel 2.1. Mate van duidelijkheid over waar studenten met vragen over ondersteuningsbehoefte terecht kunnen, naar melders en niet-melders.
1: Ja | 2: nee | |
|---|---|---|
1 Heel onduidelijk | n = 1017 | n = 852 |
| 54% | 46% |
2 Onduidelijk | n = 3416 | n = 3698 |
| 48% | 52% |
3 Neutraal | n = 7000 | n = 5968 |
| 54% | 46% |
4 Duidelijk | n = 17641 | n = 7356 |
| 71% | 29% |
5 Heel duidelijk | n = 6992 | n = 1409 |
| 83% | 17% |
Er zijn gemiddeld weinig verschillen tussen het hbo en het wo: 35 procent van de hbo-studenten meldt zich niet vergeleken met 36 procent in het wo. Wanneer we het percentage melders tussen de onderwijsinstellingen vergelijken, blijken er wel aanzienlijke verschillen te bestaan tussen de individuele instellingen (van 55% melders tot 88% melders).
Wanneer we de onderwijsinstellingen categoriseren op studentenaantallen naar groot, middel en klein, zien we verschillen in het gemiddelde aandeel studenten dat belemmeringen meldt.
Tussen grote hogescholen verschilt het percentage melders tussen 62% en 70%
Tussen middelgrote hogescholen verschilt het percentage melders tussen 62% tot 80%
Tussen kleine hogescholen verschilt het percentage tussen 52% en 81%
Tussen universiteiten verschilt het percentage tussen 47% en 88%.
Figuur 2.3: Percentage melders belemmering per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=55.337)
2.2 Redenen om niet te melden
Een relevante vraag voor studenten die geen melding maken, is waarom ze die niet maken. De meest genoemde reden is – gekozen door iets minder dan de helft van de studenten die zich niet melden – dat studenten niet het gevoel hebben extra ondersteuning nodig te hebben.
Opvallend is dat van de groep studenten die nauwelijks belemmeringen ervaart 50% een melding maakt en 50% niet. Dit percentage niet-melders loopt af naarmate de studenten meer belemmeringen ervaren. Voor studenten die veel belemmeringen ervaren maakt 85% wel een melding en 15% niet.
Een andere belangrijke reden om belemmeringen niet te melden is dat de studenten niet weten welke ondersteuning de onderwijsinstelling kan bieden (30%). 20 procent van de studenten ervaart een gebrek aan vertrouwen. Een kleine groep, maar nog steeds 5 procent, verwacht dat de onderwijsinstelling vooroordelen heeft en/of discrimineert als ze de belemmeringen die ze ervaren wel zouden melden.
Figuur 2.4: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per hogeschool, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling.
Wanneer we een vergelijking maken tussen hbo en wo valt op dat studenten aan de universiteit naar verhouding vaker aangeven niet te melden door een ‘gebrek aan vertrouwen’. Daarnaast geven de studenten van universiteiten ook vaker aan niet te weten welke ondersteuning de onderwijsinstelling kan bieden; dit aandeel ligt 17 procentpunt hoger dan in het hbo. (figuur 2.4b).
Gesprek naar aanleiding van de melding
2.3.1
Voorzieningen
2.3.2
Tevredenheid met voorzieningen
2.3.3
2.3 Melders
In deze paragraaf verdiepen we ons meer in de groep studenten die belemmeringen ervaart en hun ondersteuningsbehoefte wel gemeld heeft bij de onderwijsinstelling.
2.3.1 Gesprek naar aanleiding van de melding
74 procent van deze studenten geeft aan dat zij een gesprek hebben gehad met de onderwijsinstelling naar aanleiding van de melding. We zien hierbij verschillen tussen studenten die in meer of mindere mate belemmeringen ervaren: van de studenten die (heel) veel belemmeringen ervaren geeft 81 procent aan een gesprek te hebben gehad naar aanleiding van de melding. Van de studenten die nauwelijks belemmeringen ervaren geldt dit voor 64 procent.
Figuur 2.5. Percentage studenten gesprek gehad naar aanleiding van melding, naar hoeveelheid belemmeringen die studenten ervaren (N=36.045)
Wanneer we kijken naar de soorten belemmeringen die de studenten ervaren dan zien we dat vooral jongeren die moeite hebben met lezen of schrijven of die belemmeringen ervaren bij vervoer geen gesprek hebben gehad naar aanleiding van hun melding. Studenten met energie-belemmeringen of studenten die angst en/of stress ervaren hebben naar verhouding vaker een gesprek gehad.
Figuur 2.6. Percentage studenten gesprek naar aanleiding van melding, naar soort belemmering (N=36.045)
Kijken we naar de bijzondere omstandigheid die bij de student van toepassing is, dan hebben studenten met dyslexie of dyscalculie het minst vaak een gesprek gehad na hun melding (38%). Jongeren met niet aangeboren hersenletsel hebben het vaakst wel een gesprek gehad (88%), gevolgd door studenten met een motorische beperking (85%) of chronische ziekte (84%).
Figuur 2.7: Percentage studenten gesprek n.a.v. melding, naar soort bijzondere omstandigheid (N=36.045)
Het percentage studenten dat een gesprek heeft gehad naar aanleiding van de melding is tussen de onderwijssoorten hbo en wo gelijk. Bij kleine hbo-instellingen zijn grotere verschillen te zien tussen de onderwijsinstellingen. Opvallend is dat tabel 2.3 liet zien dat bij Hogeschool Driestar Educatief maar 53 procent van de studenten zich meldt. Figuur 2.8 laat daarentegen zien dat zij 100 procent van deze melders spreken. Radboud Universiteit Nijmegen spreekt 92 procent van de studenten. Terwijl de Open Universiteit 43 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte spreekt.
Figuur 2.8: Percentage studenten gesprek naar aanleiding van de melding per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=36.045)
Tevredenheid informatie naar aanleiding van melding/gesprek
Voor studenten met een ondersteuningsbehoefte is het belangrijk dat zij na een melding of gesprek met de onderwijsinstelling voldoende en duidelijke informatie ontvangen. Gemiddeld is 68 procent van de studenten (zeer) tevreden over de informatie die zij na de melding of het gesprek kregen, terwijl 10 procent (zeer) ontevreden is. Een grote groep studenten is ook neutraal over de informatie die ze ontvangen; 22 procent.
Wanneer we inzoomen op de groep studenten die (zeer) tevreden zijn over de informatie die ze kregen naar aanleiding van een melding/gesprek, zien we dat dit vooral studenten zijn die belemmeringen ervaren in lezen, energie, fysieke toegankelijkheid en concentratie. De studenten die het minst tevreden zijn met de informatie ervaren belemmeringen rondom geld ((zeer) ontevreden: 21%), huisvesting ((zeer) ontevreden: 19%), digitale toegankelijkheid ((zeer) ontevreden: 18%) en aanwezigheidsplicht ((zeer) ontevreden: 17%).
Figuur 2.9: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van melding/gesprek, naar type belemmering (N=33.637)
Kijken we specifiek naar de bijzondere omstandigheden van deze studenten, dan worden de verschillen tussen de groepen kleiner. Er zijn enkele verschillen tussen de scores op basis van de type bijzondere omstandigheid: Studenten met niet aangeboren hersenletsel zijn het meest tevreden met de informatie die ze krijgen (74 procent is tevreden tot zeer tevreden). Verder zijn vooral studenten die naast hun studie ondernemer zijn, minder tevreden over de informatie die ze krijgen naar aanleiding van een gesprek; slechts 58 procent van hen is (zeer) tevreden.
Figuur 2.10: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van melding/gesprek, naar bijzondere omstandigheid (N=33.637)
Vergelijken we de onderwijssoorten, dan zien we dat studenten in het hbo en wo nagenoeg even tevreden zijn over de informatie die ze kregen naar aanleiding van de melding of het gesprek.
In figuur 2.11 zoomen we in op de verschillen tussen de onderwijsinstellingen. We zien dat binnen de groepen studenten op sommige hogescholen en universiteiten meer tevreden zijn met de informatie die ze kregen naar aanleiding van melding/gesprek.
Grote hogescholen zijn tussen 59% en 79% van de studenten (zeer) tevreden
Middelgrote hogescholen zijn 64% en 79% van de studenten (zeer) tevreden
Kleine hogescholen zijn 29% en 86% van de studenten (zeer) tevreden
Universiteiten zijn 57% en 88% van de studenten (zeer) tevreden.
Figuur 2.11: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van gesprek/melding per onderwijsinstelling gesorteerd op de grootte van de instelling (N=33.637)
2.3.2 Voorzieningen
Voor 67 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn voorzieningen getroffen naar aanleiding van hun meldingen en/of gesprek. Dit percentage is nagenoeg gelijk onder studenten die nauwelijks, een beetje, veel of heel veel belemmeringen ervaren.
Figuur 2.12: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek, naar hoeveelheid ervaren belemmeringen (N=35.993)
Voor studenten die belemmeringen ervaren met lezen en schrijven worden de meeste voorzieningen getroffen (lezen: 87%, schrijven: 80%). Dit is opvallend, omdat juist deze studenten relatief weinig aangaven een gesprek te hebben gehad, zie figuur 2.7. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de voorzieningen die voor hen getroffen worden veelal gestandaardiseerd zijn in de onderwijsinstelling. De minste voorzieningen worden getroffen voor jongeren die belemmeringen ervaren rondom geld (55%), huisvesting (53%) of vervoer (52%), gevolgd door studenten die belemmeringen ervaren met stage/werk (46%).
Figuur 2.13: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek, naar soort belemmering (N=35.993)
Vergelijk je de medische ten opzichte van niet-medische bijzondere omstandigheden, dan zie je dat de minste voorzieningen getroffen zijn voor jongeren met niet-medische omstandigheden: ondernemen (52%), familieomstandigheden (59%) en het verlenen van mantelzorg (59%). De meeste voorzieningen zijn getroffen voor jongeren met dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis; voor 77 procent van hen zijn voorzieningen getroffen. Ook voor 77 procent van de studenten met motorische functionele beperking in bewegen of spreken en niet aangeboren hersenletsel (79%) zijn naar verhouding het vaakst voorzieningen getroffen.
Figuur 2.14: Percentage getroffen voorzieningen nav melding of gesprek, naar soort bijzondere omstandigheid (N=35.993)
Wanneer we het treffen van voorzieningen tussen hbo- en wo-instellingen vergelijken, zien we dat er verschillen zijn in de mate waarin voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte worden getroffen. Bij universiteiten is voor gemiddeld 73 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen getroffen, ten opzichte van 64 procent bij de hbo-instellingen. Figuur 2.15 toont dat bijna alle universiteiten voor minimaal 70 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen treffen, behalve de Open Universiteit (44%), de Universiteit van Amsterdam (64%) en de Vrije Universiteit Amsterdam (68%).
Bij de grote hogescholen valt op dat vooral Christelijke Hogeschool Windesheim voor veel studenten voorzieningen treft (78%). Onder de middelgrote hogescholen zijn Hogeschool van Hall Larenstein (80%) en Hogeschool Leiden (79%) de meeste voorzieningen getroffen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte. Bij de kleine hogescholen zien we wederom grotere onderlinge verschillen. Het meest opvallend is dat op de Gerrit Rietveld Academie voor 39 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen worden getroffen.
Figuur 2.15: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek per onderwijsinstelling, naar grootte onderwijsinstelling (N=35.993)
2.2.3 Tevredenheid met voorzieningen
Van alle studenten met een ondersteuningsbehoefte voor wie voorzieningen zijn getroffen is gemiddeld 74% (zeer) tevreden, 21% neutraal en slechts 5% (zeer) ontevreden. Waar de hoeveelheid belemmeringen die studenten ervoeren voor het treffen van voorzieningen geen verschil maakt (figuur 2.12), zien we dat studenten die heel veel belemmeringen ervaren minder tevreden (62%) zijn met de voorzieningen dan studenten die nauwelijks belemmeringen ervaren (83%).
Figuur 2.16: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar hoeveelheid ervaren belemmeringen (N=24.103)
Wanneer we de belemmeringen die de studenten ervaren bekijken, zien we dat studenten die belemmeringen ervaren rondom lezen het meest tevreden zijn: 79 procent van hen is (zeer) tevreden, gevolgd door de groep die ‘anders’ heeft ingevuld en de groep die belemmeringen ervaren rondom fysieke toegankelijkheid (77%). ‘Anders’ betekent hier andere belemmeringen dan in de lijst met belemmeringen om uit te kiezen stonden vermeld. De groep studenten die het minst tevreden is ervaart vooral belemmeringen rondom digitale toegankelijkheid, van hen is 53 procent (zeer) tevreden. De studenten die belemmeringen ervaren rondom toetsing en een vast lesprogramma volgen daarna, van hen is 61 procent (zeer) tevreden.
Figuur 2.17: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar soort ervaren belemmering (N=24.103)
Wanneer we kijken naar de verschillende bijzondere omstandigheden van studenten zien we dat er weinig verschil bestaat in de mate waarin de verschillende studenten tevreden zijn over getroffen voorzieningen. Een aantal dingen valt toch op. Vooral de studenten die naast hun studie ondernemen zijn relatief vaak ontevreden; 65 procent van hen is (zeer) tevreden, gevolgd door de groep die auditieve belemmeringen ervaart (68%) en aan topsport doet naast de studie (69%).
Figuur 2.18: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar soort bijzondere omstandigheid (N=24.103)
De mate waarin studenten met een ondersteuningsbehoefte op het hbo en wo tevreden zijn over de getroffen voorzieningen is nagenoeg gelijk (hbo: 73%, wo: 76%). Studenten van verschillende universiteiten geven aan (zeer) tevreden te zijn over de voorzieningen die zijn getroffen. Vooral studenten van de Radboud Universiteit Nijmegen, de Open Universiteit en Universiteit voor Humanistiek zijn tevreden met getroffen voorzieningen (83%).
Figuur 2.19 toont de uitkomsten voor de overige onderwijsinstellingen. Hier zien we dat bij de:
studenten van grote hogescholen tussen 68% en 81% (zeer) tevreden zijn
studenten van middelgrote hogescholen tussen 71% en 81% (zeer) tevreden zijn
studenten van universiteiten tussen 70% en 83% (zeer) tevreden zijn.
Figuur 2.19: Tevredenheid over getroffen voorzieningen per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=24.103)
Openheid over belemmering
Hoofdstuk 2
Inleiding
Nu de algemene informatie over studeren met een ondersteuningsbehoefte beschreven is, omschrijven we in dit hoofdstuk de openheid van studenten over de belemmeringen die ze ervaren. Het kan verschillende redenen hebben waarom studenten zich wel of niet melden. Allereerst omschrijven we hoe duidelijk het voor de student is waar je met je ondersteuningsbehoefte terecht kan. Daarna omschrijven we in de paragrafen het percentage van de studenten dat zich uiteindelijk meldt en gaan we dieper in op waarom ze zich niet melden. Als laatste delen we meer informatie over de studenten die zich wel gemeld hebben; de tevredenheid van studenten over het gesprek dat ze met de onderwijsinstelling voeren en de tevredenheid over voorzieningen die zijn getroffen.
Van de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte is het voor 60 procent (heel) duidelijk waar ze terecht kunnen met vragen over studeren met bijzondere omstandigheden. Een kwart van de studenten is hier neutraal over en voor 16 procent is het (heel) onduidelijk. Er zijn geen grote verschillen te zien in de verdeling van (heel) duidelijk of (heel) onduidelijk tussen de verschillende belemmeringen die studenten ervaren . Vooral voor de groep jongeren die belemmeringen ervaren met geld (27%), huisvesting (23%), Stage/werk (20%) of digitale toegankelijkheid (21%) is het (heel) onduidelijk waar ze terecht kunnen met vragen.
Figuur 2.1: Mate van duidelijkheid waar studenten met vragen over ondersteuningsbehoefte terecht kunnen, naar type belemmering (N=55.364) (Bekijk via Tableau)
65 procent van de studenten die belemmeringen ervaart, heeft deze omstandigheid ook gemeld bij de onderwijsinstelling. Inzoomend op de groep die belemmeringen niet meldt, dus de overige 35 procent, zien we dat de meeste van hen belemmeringen ervaren rondom geld, vervoer, huisvesting en stage/werk. De belemmeringen die het vaakst wel gemeld worden zijn belemmeringen rondom lezen, schrijven en fysieke toegankelijkheid.
Figuur 2.2: Percentage melders van belemmering op de onderwijsinstelling, naar soort belemmering (N=55.337) (Bekijk via Tableau)
Vergelijken we de antwoorden van de melders met hoe duidelijk het voor hen is waar ze bij de onderwijsinstelling terecht kunnen met vragen over de bijzondere omstandigheid, dan zien we dat studenten voor wie deze weg duidelijk is ook vaak een melding maken (83%). Van de studenten voor wie deze weg onduidelijk is, maakt 54 procent een melding. Deze cijfers laten vooral het belang zien van een goede informatievoorziening. Je kunt hier niet aan afleiden dat duidelijkheid over waar je terecht kan met vragen áltijd zal leiden tot meer melders.
Tabel 2.1. Mate van duidelijkheid over waar studenten met vragen over ondersteuningsbehoefte terecht kunnen, naar melders en niet-melders.
1: Ja | 2: nee | |
|---|---|---|
1 Heel onduidelijk | n = 1017 | n = 852 |
| 54% | 46% |
2 Onduidelijk | n = 3416 | n = 3698 |
| 48% | 52% |
3 Neutraal | n = 7000 | n = 5968 |
| 54% | 46% |
4 Duidelijk | n = 17641 | n = 7356 |
| 71% | 29% |
5 Heel duidelijk | n = 6992 | n = 1409 |
| 83% | 17% |
Er zijn gemiddeld weinig verschillen tussen het hbo en het wo: 35 procent van de hbo-studenten meldt zich niet vergeleken met 36 procent in het wo. Wanneer we het percentage melders tussen de onderwijsinstellingen vergelijken, blijken er wel aanzienlijke verschillen te bestaan tussen de individuele instellingen (van 55% melders tot 88% melders).
Wanneer we de onderwijsinstellingen categoriseren op studentenaantallen naar groot, middel en klein, zien we verschillen in het gemiddelde aandeel studenten dat belemmeringen meldt.
Tussen grote hogescholen verschilt het percentage melders tussen 62% en 70%
Tussen middelgrote hogescholen verschilt het percentage melders tussen 62% tot 80%
Tussen kleine hogescholen verschilt het percentage tussen 52% en 81%
Tussen universiteiten verschilt het percentage tussen 47% en 88%.
Figuur 2.3: Percentage melders belemmering per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=55.337) (Bekijk via Tableau)
2.2 Redenen om niet te melden
Een relevante vraag voor studenten die geen melding maken, is waarom ze die niet maken. De meest genoemde reden is – gekozen door iets minder dan de helft van de studenten die zich niet melden – dat studenten niet het gevoel hebben extra ondersteuning nodig te hebben.
Opvallend is dat van de groep studenten die nauwelijks belemmeringen ervaart 50% een melding maakt en 50% niet. Dit percentage niet-melders loopt af naarmate de studenten meer belemmeringen ervaren. Voor studenten die veel belemmeringen ervaren maakt 85% wel een melding en 15% niet.
Een andere belangrijke reden om belemmeringen niet te melden is dat de studenten niet weten welke ondersteuning de onderwijsinstelling kan bieden (30%). 20 procent van de studenten ervaart een gebrek aan vertrouwen. Een kleine groep, maar nog steeds 5 procent, verwacht dat de onderwijsinstelling vooroordelen heeft en/of discrimineert als ze de belemmeringen die ze ervaren wel zouden melden.
Figuur 2.4: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per hogeschool, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling. (Bekijk via Tableau)
Wanneer we een vergelijking maken tussen hbo en wo valt op dat studenten aan de universiteit naar verhouding vaker aangeven niet te melden door een ‘gebrek aan vertrouwen’. Daarnaast geven de studenten van universiteiten ook vaker aan niet te weten welke ondersteuning de onderwijsinstelling kan bieden; dit aandeel ligt 17 procentpunt hoger dan in het hbo. (figuur 2.4b).
Gesprek naar aanleiding van de melding
2.3.1
Voorzieningen
2.3.2
Tevredenheid met voorzieningen
2.3.3
2.3 Melders
In deze paragraaf verdiepen we ons meer in de groep studenten die belemmeringen ervaart en hun ondersteuningsbehoefte wel gemeld heeft bij de onderwijsinstelling.
2.3.1 Gesprek naar aanleiding van de melding
74 procent van deze studenten geeft aan dat zij een gesprek hebben gehad met de onderwijsinstelling naar aanleiding van de melding. We zien hierbij verschillen tussen studenten die in meer of mindere mate belemmeringen ervaren: van de studenten die (heel) veel belemmeringen ervaren geeft 81 procent aan een gesprek te hebben gehad naar aanleiding van de melding. Van de studenten die nauwelijks belemmeringen ervaren geldt dit voor 64 procent.
Figuur 2.5. Percentage studenten gesprek gehad naar aanleiding van melding, naar hoeveelheid belemmeringen die studenten ervaren (N=36.045) (Bekijk via Tableau)
Wanneer we kijken naar de soorten belemmeringen die de studenten ervaren dan zien we dat vooral jongeren die moeite hebben met lezen of schrijven of die belemmeringen ervaren bij vervoer geen gesprek hebben gehad naar aanleiding van hun melding. Studenten met energie-belemmeringen of studenten die angst en/of stress ervaren hebben naar verhouding vaker een gesprek gehad.
Figuur 2.6. Percentage studenten gesprek naar aanleiding van melding, naar soort belemmering (N=36.045) (Bekijk via Tableau)
Kijken we naar de bijzondere omstandigheid die bij de student van toepassing is, dan hebben studenten met dyslexie of dyscalculie het minst vaak een gesprek gehad na hun melding (38%). Jongeren met niet aangeboren hersenletsel hebben het vaakst wel een gesprek gehad (88%), gevolgd door studenten met een motorische beperking (85%) of chronische ziekte (84%).
Figuur 2.7: Percentage studenten gesprek n.a.v. melding, naar soort bijzondere omstandigheid (N=36.045) (Bekijk via Tableau)
Het percentage studenten dat een gesprek heeft gehad naar aanleiding van de melding is tussen de onderwijssoorten hbo en wo gelijk. Bij kleine hbo-instellingen zijn grotere verschillen te zien tussen de onderwijsinstellingen. Opvallend is dat tabel 2.3 liet zien dat bij Hogeschool Driestar Educatief maar 53 procent van de studenten zich meldt. Figuur 2.8 laat daarentegen zien dat zij 100 procent van deze melders spreken. Radboud Universiteit Nijmegen spreekt 92 procent van de studenten. Terwijl de Open Universiteit 43 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte spreekt.
Figuur 2.8: Percentage studenten gesprek naar aanleiding van de melding per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=36.045)
Tevredenheid informatie naar aanleiding van melding/gesprek
Voor studenten met een ondersteuningsbehoefte is het belangrijk dat zij na een melding of gesprek met de onderwijsinstelling voldoende en duidelijke informatie ontvangen. Gemiddeld is 68 procent van de studenten (zeer) tevreden over de informatie die zij na de melding of het gesprek kregen, terwijl 10 procent (zeer) ontevreden is. Een grote groep studenten is ook neutraal over de informatie die ze ontvangen; 22 procent.
Wanneer we inzoomen op de groep studenten die (zeer) tevreden zijn over de informatie die ze kregen naar aanleiding van een melding/gesprek, zien we dat dit vooral studenten zijn die belemmeringen ervaren in lezen, energie, fysieke toegankelijkheid en concentratie. De studenten die het minst tevreden zijn met de informatie ervaren belemmeringen rondom geld ((zeer) ontevreden: 21%), huisvesting ((zeer) ontevreden: 19%), digitale toegankelijkheid ((zeer) ontevreden: 18%) en aanwezigheidsplicht ((zeer) ontevreden: 17%).
Figuur 2.9: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van melding/gesprek, naar type belemmering (N=33.637) (Bekijk via Tableau)
Kijken we specifiek naar de bijzondere omstandigheden van deze studenten, dan worden de verschillen tussen de groepen kleiner. Er zijn enkele verschillen tussen de scores op basis van de type bijzondere omstandigheid: Studenten met niet aangeboren hersenletsel zijn het meest tevreden met de informatie die ze krijgen (74 procent is tevreden tot zeer tevreden). Verder zijn vooral studenten die naast hun studie ondernemer zijn, minder tevreden over de informatie die ze krijgen naar aanleiding van een gesprek; slechts 58 procent van hen is (zeer) tevreden.
Figuur 2.10: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van melding/gesprek, naar bijzondere omstandigheid (N=33.637) (Bekijk via Tableau)
Vergelijken we de onderwijssoorten, dan zien we dat studenten in het hbo en wo nagenoeg even tevreden zijn over de informatie die ze kregen naar aanleiding van de melding of het gesprek.
In figuur 2.11 zoomen we in op de verschillen tussen de onderwijsinstellingen. We zien dat binnen de groepen studenten op sommige hogescholen en universiteiten meer tevreden zijn met de informatie die ze kregen naar aanleiding van melding/gesprek.
Grote hogescholen zijn tussen 59% en 79% van de studenten (zeer) tevreden
Middelgrote hogescholen zijn 64% en 79% van de studenten (zeer) tevreden
Kleine hogescholen zijn 29% en 86% van de studenten (zeer) tevreden
Universiteiten zijn 57% en 88% van de studenten (zeer) tevreden.
Figuur 2.11: Tevredenheid over informatie naar aanleiding van gesprek/melding per onderwijsinstelling gesorteerd op de grootte van de instelling (N=33.637) (Bekijk in Tableau)
2.3.2 Voorzieningen
Voor 67 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn voorzieningen getroffen naar aanleiding van hun meldingen en/of gesprek. Dit percentage is nagenoeg gelijk onder studenten die nauwelijks, een beetje, veel of heel veel belemmeringen ervaren.
Figuur 2.12: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek, naar hoeveelheid ervaren belemmeringen (N=35.993) (Bekijk in Tableau)
Voor studenten die belemmeringen ervaren met lezen en schrijven worden de meeste voorzieningen getroffen (lezen: 87%, schrijven: 80%). Dit is opvallend, omdat juist deze studenten relatief weinig aangaven een gesprek te hebben gehad, zie figuur 2.7. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de voorzieningen die voor hen getroffen worden veelal gestandaardiseerd zijn in de onderwijsinstelling. De minste voorzieningen worden getroffen voor jongeren die belemmeringen ervaren rondom geld (55%), huisvesting (53%) of vervoer (52%), gevolgd door studenten die belemmeringen ervaren met stage/werk (46%).
Figuur 2.13: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek, naar soort belemmering (N=35.993) (Bekijk via tableau: Klik hier)
Vergelijk je de medische ten opzichte van niet-medische bijzondere omstandigheden, dan zie je dat de minste voorzieningen getroffen zijn voor jongeren met niet-medische omstandigheden: ondernemen (52%), familieomstandigheden (59%) en het verlenen van mantelzorg (59%). De meeste voorzieningen zijn getroffen voor jongeren met dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis; voor 77 procent van hen zijn voorzieningen getroffen. Ook voor 77 procent van de studenten met motorische functionele beperking in bewegen of spreken en niet aangeboren hersenletsel (79%) zijn naar verhouding het vaakst voorzieningen getroffen.
Figuur 2.14: Percentage getroffen voorzieningen nav melding of gesprek, naar soort bijzondere omstandigheid (N=35.993) (Bekijk in Tableau)
Wanneer we het treffen van voorzieningen tussen hbo- en wo-instellingen vergelijken, zien we dat er verschillen zijn in de mate waarin voorzieningen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte worden getroffen. Bij universiteiten is voor gemiddeld 73 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen getroffen, ten opzichte van 64 procent bij de hbo-instellingen. Figuur 2.15 toont dat bijna alle universiteiten voor minimaal 70 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen treffen, behalve de Open Universiteit (44%), de Universiteit van Amsterdam (64%) en de Vrije Universiteit Amsterdam (68%).
Bij de grote hogescholen valt op dat vooral Christelijke Hogeschool Windesheim voor veel studenten voorzieningen treft (78%). Onder de middelgrote hogescholen zijn Hogeschool van Hall Larenstein (80%) en Hogeschool Leiden (79%) de meeste voorzieningen getroffen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte. Bij de kleine hogescholen zien we wederom grotere onderlinge verschillen. Het meest opvallend is dat op de Gerrit Rietveld Academie voor 39 procent van de studenten met een ondersteuningsbehoefte voorzieningen worden getroffen.
Figuur 2.15: Percentage voorzieningen getroffen naar aanleiding van melding of gesprek per onderwijsinstelling, naar grootte onderwijsinstelling (N=35.993) (Bekijk in Tableau)
2.2.3 Tevredenheid met voorzieningen
Van alle studenten met een ondersteuningsbehoefte voor wie voorzieningen zijn getroffen is gemiddeld 74% (zeer) tevreden, 21% neutraal en slechts 5% (zeer) ontevreden. Waar de hoeveelheid belemmeringen die studenten ervoeren voor het treffen van voorzieningen geen verschil maakt (figuur 2.12), zien we dat studenten die heel veel belemmeringen ervaren minder tevreden (62%) zijn met de voorzieningen dan studenten die nauwelijks belemmeringen ervaren (83%).
Figuur 2.16: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar hoeveelheid ervaren belemmeringen (N=24.103) (Bekijk in Tableau)
Wanneer we de belemmeringen die de studenten ervaren bekijken, zien we dat studenten die belemmeringen ervaren rondom lezen het meest tevreden zijn: 79 procent van hen is (zeer) tevreden, gevolgd door de groep die ‘anders’ heeft ingevuld en de groep die belemmeringen ervaren rondom fysieke toegankelijkheid (77%). ‘Anders’ betekent hier andere belemmeringen dan in de lijst met belemmeringen om uit te kiezen stonden vermeld. De groep studenten die het minst tevreden is ervaart vooral belemmeringen rondom digitale toegankelijkheid, van hen is 53 procent (zeer) tevreden. De studenten die belemmeringen ervaren rondom toetsing en een vast lesprogramma volgen daarna, van hen is 61 procent (zeer) tevreden.
Figuur 2.17: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar soort ervaren belemmering (N=24.103) (Bekijk in Tableau)
Wanneer we kijken naar de verschillende bijzondere omstandigheden van studenten zien we dat er weinig verschil bestaat in de mate waarin de verschillende studenten tevreden zijn over getroffen voorzieningen. Een aantal dingen valt toch op. Vooral de studenten die naast hun studie ondernemen zijn relatief vaak ontevreden; 65 procent van hen is (zeer) tevreden, gevolgd door de groep die auditieve belemmeringen ervaart (68%) en aan topsport doet naast de studie (69%).
Figuur 2.18: Tevredenheid over de getroffen voorzieningen naar soort bijzondere omstandigheid (N=24.103) (Bekijk in Tableau)
De mate waarin studenten met een ondersteuningsbehoefte op het hbo en wo tevreden zijn over de getroffen voorzieningen is nagenoeg gelijk (hbo: 73%, wo: 76%). Studenten van verschillende universiteiten geven aan (zeer) tevreden te zijn over de voorzieningen die zijn getroffen. Vooral studenten van de Radboud Universiteit Nijmegen, de Open Universiteit en Universiteit voor Humanistiek zijn tevreden met getroffen voorzieningen (83%).
Figuur 2.19 toont de uitkomsten voor de overige onderwijsinstellingen. Hier zien we dat bij de:
studenten van grote hogescholen tussen 68% en 81% (zeer) tevreden zijn
studenten van middelgrote hogescholen tussen 71% en 81% (zeer) tevreden zijn
studenten van universiteiten tussen 70% en 83% (zeer) tevreden zijn.
Figuur 2.19: Tevredenheid over getroffen voorzieningen per onderwijsinstelling, naar grootte van de instelling (N=24.103) (Bekijk in Tableau)