
Resultaten
3.
Respondenten met ondersteunings-behoefte
In de HBO-monitor 2022 werd gevraagd of respondenten extra ondersteuning hebben of behoefte hebben aan extra ondersteuning naar aanleiding van één of meer bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen, in relatie tot bijvoorbeeld rolstoelgebondenheid, ziekte, dyslexie of RSI. Van de respondenten geeft 11% aan behoefte te hebben aan extra ondersteuning. Opvallend is dat dit percentage lager is dan dat we gewend zijn uit andere studentenonderzoeken, zoals de Nationale Studenten Enquête (Scheeren & Schreurs, 2023) en Monitor Beleidsmaatregelen Hoger Onderwijs (Van den Broek et al., 2023). Oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat in iedere vragenlijst de vraag op een andere manier wordt gesteld.
Een vervolgvraag richt zich op de mate waarin deze beperking, ziekte, aandoening of bijzondere omstandigheid je belemmert bij: a) je leven in het algemeen, b) deelname aan de arbeidsmarkt en c) het uitvoeren van werk. Respondenten konden antwoord geven op een vijfpuntschaal, variërend van van “helemaal niet” tot “in sterke mate”. Van de afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning ervaart 49% enige vorm van belemmering in het leven in het algemeen. Hierbij zijn de respondenten meegerekend die op de vijfpuntschaal een 3 of hoger hebben ingevuld. Daarnaast geeft 36% van de afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning aan enige belemmering te ervaren bij deelname aan de arbeidsmarkt, en 42% ervaart dit bij het uitvoeren van werk.
Vanaf hier richten we ons op de groep respondenten die aangeeft enige mate van belemmering te ervaren op ten minste één van de drie genoemde variabelen. In deze rapportage zullen wij deze groep – afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning die enige mate van belemmering ervaren in het leven en/of op arbeidsmarkt – vergelijken met een referentiegroep. Deze referentiegroep bestaat uit afgestudeerden die geen ondersteuningsbehoefte hebben én afgestudeerden die wel een ondersteuningsbehoefte hebben maar (helemaal) geen belemmeringen ervaren in het leven, werk of op de arbeidsmarkt.
In totaal heeft 7% van de respondenten een ondersteuningsbehoefte naar aanleiding van één of meer bijzondere omstandigheden én ervaart hierdoor belemmeringen in het leven, op de arbeidsmarkt of bij het uitvoeren van werk. Hierna wordt deze groep genoemd als: afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte.
In tabel 1 worden de kenmerken van afgestudeerden met en zonder een ondersteuningsbehoefte weergegeven. In beide groepen is het aantal vrouwen oververtegenwoordigd. Van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte is 64% vrouw en 35% man, bij de referentiegroep is 57% vrouw en 43% man. Daarnaast is de grootste groep respondenten afgestudeerd aan een hbo-bachelor in 2021. En is de gemiddelde leeftijd van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte 26 jaar, met als standaarddeviatie 2,8 jaar. Bij de referentiegroep is de gemiddelde leeftijd 25 jaar en een standaarddeviatie van 2,6.
Tabel 1 | Beschrijvende statistiek van de groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte (n=1.103) en de referentiegroep (n=15.155) *
Afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte (n=1.103) | Referentiegroep (n=15.155) | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
N | M of % | SD | N | M of % | SD | |
Vrouw | 706 | 64% |
| 8.562 | 57% |
|
Man | 380 | 35% |
| 6.542 | 43% |
|
Anders | 15 | 1% |
| 31 | 0,2% |
|
HBO Bachelor | 1.059 | 96% |
| 14.733 | 97% |
|
Associate degree | 44 | 4% |
| 422 | 3% |
|
2020 afgestudeerd | 141 | 13% |
| 1.687 | 11% |
|
2021 afgestudeerd | 962 | 87% |
| 13.468 | 89% |
|
Leeftijd | 1.103 | M=26 | 2,8 | 15.155 | M=25 | 2,6 |
*note: de daadwerkelijke n kan iets verschillen per variabele vanwege wisselende waarden.
3.1
Vervolgstappen na de opleiding
In deze paragraaf bekijken we de vervolgstappen die de respondenten hebben gezet na het behalen van hun hbo-diploma; waar sommigen kiezen voor een vervolgopleiding, betreden anderen direct de arbeidsmarkt. Wanneer we inzoomen op de vervolgopleiding, zien we dat onder zowel afgestudeerden met als zonder ondersteuningsbehoefte ongeveer 26% na het verlaten van de hbo-opleiding een reguliere vervolgopleiding volgt. Van de groep respondenten met een ondersteuningsbehoefte volgt 65% de opleiding nog steeds en heeft 26% het diploma behaald, in vergelijking met 63% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte die de opleiding nog steeds volgen en 29% die het diploma hebben behaald.
De huidige maatschappelijke positie van hbo-afgestudeerden wordt getoond in figuur 1. Hier zien we dat ten tijde van de vragenlijst 15% van de respondenten met een ondersteuningsbehoefte een vervolgopleiding volgt en 14% van de respondenten zonder ondersteuningsbehoefte. We observeren grotere verschillen wanneer we kijken naar de intrede op de arbeidsmarkt. In figuur 1 is te zien dat het percentage afgestudeerden dat momenteel werkt hoger is onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte dan onder afgestudeerden met ondersteuningsbehoefte; respectievelijk 79% en 71%: een verschil van 8 procentpunten. Daarnaast zijn er meer afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte dan zonder ondersteuningsbehoefte die de antwoordoptie ‘anders’ hebben ingevuld, respectievelijk 14% en 8%. Helaas is er geen kwalitatieve data beschikbaar om deze uitkomst te duiden.
Figuur 1 | De huidige maatschappelijke positie van afgestudeerden met (N=1.102) en zonder (N=15.131) een ondersteuningsbehoefte.



3.2
Werkloosheid na de studie
In de cijfers die vanaf hier worden gepresenteerd, zijn alleen de afgestudeerden meegenomen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat respondenten die zichzelf als ‘student’ beschouwen, in de categorie ‘niet aanbieden’ vallen. Met deze selectie zorgen we ervoor dat studenten met een bijbaan niet worden meegerekend in de onderstaande cijfers. Van de groep mensen met een ondersteuningsbehoefte biedt 82% zich aan op de arbeidsmarkt (n=888), tegenover 86% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte (n=12.730). Het totaal aantal respondenten in onderstaande cijfers is hierdoor 13.618. (De daadwerkelijke n kan licht wisselen per figuur, vanwege missende waarden.)
Wanneer we kijken naar het aantal maanden dat afgestudeerden werkloos zijn geweest voordat ze hun eerste baan vonden, zien we dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte na hun studie significant langer werkloos zijn dan mensen zonder ondersteuningsbehoefte (zie tabel 2). Uit de cijfers blijkt dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte gemiddeld 1,42 maanden zoeken naar een eerste baan, terwijl mensen zonder ondersteuningsbehoefte gemiddeld 0,63 maanden nodig hebben.
Tabel 2 | Maanden werkloos voor begin eerste baan (n=13.618)
Mean | N | Std. Deviation | |
Geen ondersteuningsbehoefte | 0.63 maanden | 12.730 | 2.15 maanden |
Wel ondersteuningsbehoefte | 1.42 maanden | 888 | 3.33 maanden |
Wanneer het aantal maanden werkloosheid wordt opgedeeld in categorieën, laat de data zien dat 25% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte niet direct na de studie een baan heeft gevonden (zie figuur 2). Bij afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte is dat percentage slechts 13%. Na een jaar zijn de verschillen in percentagepunten kleiner: 2% van de mensen met een ondersteuningsbehoefte heeft dan nog geen eerste baan gevonden, tegenover iets minder dan 1% (0,6%) van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte.
Figuur 2 | Aantal maanden werkloos voor eerste baan in klassen van mensen met een ondersteuningsbehoefte (n=888) en mensen zonder een ondersteuningsbehoefte (n=12.730)

Wanneer we inzoomen op de respondenten met een ondersteuningsbehoefte die aangeven sterke belemmeringen te ervaren in het leven en/of op de arbeidsmarkt – dit zijn mensen die op één van de belemmeringsvragen een 4 of hoger hebben ingevuld op de vijfpuntschaal (n=475) – observeren we grotere verschillen. Zij zijn significant langer werkloos; 31% heeft niet direct na de studie een baan gevonden. Na een jaar heeft 4% van deze groep afgestudeerden nog geen eerste baan gevonden.
3.3
3.4
Aan het werk
Wanneer we kijken naar de soort aanstelling die de afgestudeerden hebben in hun huidige functie, zien we dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte significant minder vaak een vaste aanstelling hebben dan afgestudeerden zonder een ondersteuningsbehoefte. Specifiek zien we dat onder afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte 57% een vaste aanstelling heeft en onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte 63%. Figuur 3 laat zien dat mensen met een ondersteuningsbehoefte vaker een tijdelijke baan hebben. Daarnaast beoordelen afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte de aansluiting van de huidige functie op de opleiding gemiddeld significant slechter dan afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte. Onder afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte beoordeelt 1 op de 4 (26%) de aansluiting als matig of slecht, waar dit onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte 1 op de 5 (21%) is.
Figuur 3 | Huidige functie aanstelling van mensen met (N=754) en mensen zonder een ondersteuningsbehoefte (N=11.715)

3.4.1 Dienstverband
Wanneer we kijken naar het soort dienstverband in de huidige functie, zien we een vergelijkbaar beeld tussen afgestudeerden met en zonder ondersteuningsbehoefte. Zo werkt 89% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte in loondienst, ten opzichte van 92% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte. Verder werkt 4% als uitzend- of oproepkracht, vergeleken met 3% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte, en werkt 4% als zelfstandige, tegenover 3%.
In deze paragraaf bekijken we het aantal arbeidsuren binnen de huidige functie. Uit de data komt naar voren dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte vaker een parttime functie (46%) hebben dan afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte (32%). Een parttime functie betekent in deze dataset alle banen met contracturen <32 uur (exclusief nevenfuncties). Dit resultaat komt overeen met eerder onderzoek, dat laat zien dat mensen met een ondersteuningsbehoefte vaker parttime werken (Knapen e.a., 2020). Een mogelijke verklaring hiervoor is de energiebalans van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De ondersteuningsbehoefte kost vaak op veel verschillende manieren energie in het dagelijks leven en in werk. Ondanks dit verschil met de referentiegroep laten de cijfers ook zien dat er nog steeds een grote groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte fulltime werken. Daarnaast zien we geen verschil in het uurloon dat de afgestudeerden verdienen.
3.4.2 Werkomgeving
Onder de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte geeft iets meer dan 50% aan veel begrip te ervaren vanuit de werkgever voor de ondersteuningsbehoefte. Dit betekent dat de andere 50% dit begrip niet ervaart, waarvan 15% aangeeft (helemaal) geen begrip vanuit de werkgever te ervaren (zie figuur 4).
Figuur 4 | Ervaren begrip vanuit de werkgever voor de bijzondere omstandigheden (n=790)

Daarnaast zien we een aantal opvallende verschillen. Er is namelijk een lagere tevredenheid over de functie/werkzaamheden onder de groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte ten opzichte van de afgestudeerden zonder een ondersteuningsbehoefte. Verder ziet 62% van de groep met een ondersteuningsbehoefte carrièremogelijkheden in hun huidige functie, tegenover 71% van de groep zonder ondersteuningsbehoefte. En een laatste opvallend punt is dat 20% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte die een baan hebben, toch op zoek zijn naar (ander) werk. Onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte met een baan is dit 13%. Dit verschil is ook te zien wanneer je controleert voor het hebben van een vaste baan en de soort functie.
3.4.3 Ervaren belemmeringen afgestudeerden
Om te onderzoeken of de mate van belemmeringen invloed heeft op de werkomstandigheden, is ook een vergelijking gemaakt tussen afgestudeerden die (sterke) belemmeringen ervaren en de referentiegroep. De cijfers tonen aan dat het verschil met de referentiegroep dan groter wordt. Afgestudeerden die (sterke) belemmeringen ervaren, hebben minder vaak een vaste baan (54%, n=392). Daarnaast vinden zij dat hun huidige functie minder goed aansluit bij hun opleiding: 30% van de afgestudeerden met (sterke) belemmeringen beoordeelt de aansluiting van de functie als matig of slecht, vergeleken met 21% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte.

Resultaten
3.
Respondenten met ondersteu-ningsbehoefte
In de HBO-monitor 2022 werd gevraagd of respondenten extra ondersteuning hebben of behoefte hebben aan extra ondersteuning naar aanleiding van één of meer bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen, in relatie tot bijvoorbeeld rolstoelgebondenheid, ziekte, dyslexie of RSI. Van de respondenten geeft 11% aan behoefte te hebben aan extra ondersteuning. Opvallend is dat dit percentage lager is dan dat we gewend zijn uit andere studentenonderzoeken, zoals de Nationale Studenten Enquête (Scheeren & Schreurs, 2023) en Monitor Beleidsmaatregelen Hoger Onderwijs (Van den Broek et al., 2023). Oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat in iedere vragenlijst de vraag op een andere manier wordt gesteld.
Een vervolgvraag richt zich op de mate waarin deze beperking, ziekte, aandoening of bijzondere omstandigheid je belemmert bij: a) je leven in het algemeen, b) deelname aan de arbeidsmarkt en c) het uitvoeren van werk. Respondenten konden antwoord geven op een vijfpuntschaal, variërend van van “helemaal niet” tot “in sterke mate”. Van de afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning ervaart 49% enige vorm van belemmering in het leven in het algemeen. Hierbij zijn de respondenten meegerekend die op de vijfpuntschaal een 3 of hoger hebben ingevuld. Daarnaast geeft 36% van de afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning aan enige belemmering te ervaren bij deelname aan de arbeidsmarkt, en 42% ervaart dit bij het uitvoeren van werk.
Vanaf hier richten we ons op de groep respondenten die aangeeft enige mate van belemmering te ervaren op ten minste één van de drie genoemde variabelen. In deze rapportage zullen wij deze groep – afgestudeerden met (behoefte aan) extra ondersteuning die enige mate van belemmering ervaren in het leven en/of op arbeidsmarkt – vergelijken met een referentiegroep. Deze referentiegroep bestaat uit afgestudeerden die geen ondersteuningsbehoefte hebben én afgestudeerden die wel een ondersteuningsbehoefte hebben maar (helemaal) geen belemmeringen ervaren in het leven, werk of op de arbeidsmarkt.
In totaal heeft 7% van de respondenten een ondersteuningsbehoefte naar aanleiding van één of meer bijzondere omstandigheden én ervaart hierdoor belemmeringen in het leven, op de arbeidsmarkt of bij het uitvoeren van werk. Hierna wordt deze groep genoemd als: afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte.
In tabel 1 worden de kenmerken van afgestudeerden met en zonder een ondersteuningsbehoefte weergegeven. In beide groepen is het aantal vrouwen oververtegenwoordigd. Van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte is 64% vrouw en 35% man, bij de referentiegroep is 57% vrouw en 43% man. Daarnaast is de grootste groep respondenten afgestudeerd aan een hbo-bachelor in 2021. En is de gemiddelde leeftijd van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte 26 jaar, met als standaarddeviatie 2,8 jaar. Bij de referentiegroep is de gemiddelde leeftijd 25 jaar en een standaarddeviatie van 2,6.
Tabel 1 | Beschrijvende statistiek van de groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte (n=1.103) en de referentiegroep (n=15.155) *
Afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte (n=1.103) | Referentiegroep (n=15.155) | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
N | M of % | SD | N | M of % | SD | |
Vrouw | 706 | 64% |
| 8.562 | 57% |
|
Man | 380 | 35% |
| 6.542 | 43% |
|
Anders | 15 | 1% |
| 31 | 0,2% |
|
HBO Bachelor | 1.059 | 96% |
| 14.733 | 97% |
|
Associate degree | 44 | 4% |
| 422 | 3% |
|
2020 afgestudeerd | 141 | 13% |
| 1.687 | 11% |
|
2021 afgestudeerd | 962 | 87% |
| 13.468 | 89% |
|
Leeftijd | 1.103 | M=26 | 2,8 | 15.155 | M=25 | 2,6 |
*note: de daadwerkelijke n kan iets verschillen per variabele vanwege wisselende waarden.
3.1
Vervolgstappen na de opleiding
In deze paragraaf bekijken we de vervolgstappen die de respondenten hebben gezet na het behalen van hun hbo-diploma; waar sommigen kiezen voor een vervolgopleiding, betreden anderen direct de arbeidsmarkt. Wanneer we inzoomen op de vervolgopleiding, zien we dat onder zowel afgestudeerden met als zonder ondersteuningsbehoefte ongeveer 26% na het verlaten van de hbo-opleiding een reguliere vervolgopleiding volgt. Van de groep respondenten met een ondersteuningsbehoefte volgt 65% de opleiding nog steeds en heeft 26% het diploma behaald, in vergelijking met 63% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte die de opleiding nog steeds volgen en 29% die het diploma hebben behaald.
De huidige maatschappelijke positie van hbo-afgestudeerden wordt getoond in figuur 1. Hier zien we dat ten tijde van de vragenlijst 15% van de respondenten met een ondersteuningsbehoefte een vervolgopleiding volgt en 14% van de respondenten zonder ondersteuningsbehoefte. We observeren grotere verschillen wanneer we kijken naar de intrede op de arbeidsmarkt. In figuur 1 is te zien dat het percentage afgestudeerden dat momenteel werkt hoger is onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte dan onder afgestudeerden met ondersteuningsbehoefte; respectievelijk 79% en 71%: een verschil van 8 procentpunten. Daarnaast zijn er meer afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte dan zonder ondersteuningsbehoefte die de antwoordoptie ‘anders’ hebben ingevuld, respectievelijk 14% en 8%. Helaas is er geen kwalitatieve data beschikbaar om deze uitkomst te duiden.
Figuur 1 | De huidige maatschappelijke positie van afgestudeerden met (N=1.102) en zonder (N=15.131) een ondersteuningsbehoefte.



3.2
Werkloosheid na de studie
In de cijfers die vanaf hier worden gepresenteerd, zijn alleen de afgestudeerden meegenomen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat respondenten die zichzelf als ‘student’ beschouwen, in de categorie ‘niet aanbieden’ vallen. Met deze selectie zorgen we ervoor dat studenten met een bijbaan niet worden meegerekend in de onderstaande cijfers. Van de groep mensen met een ondersteuningsbehoefte biedt 82% zich aan op de arbeidsmarkt (n=888), tegenover 86% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte (n=12.730). Het totaal aantal respondenten in onderstaande cijfers is hierdoor 13.618. (De daadwerkelijke n kan licht wisselen per figuur, vanwege missende waarden.)
Wanneer we kijken naar het aantal maanden dat afgestudeerden werkloos zijn geweest voordat ze hun eerste baan vonden, zien we dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte na hun studie significant langer werkloos zijn dan mensen zonder ondersteuningsbehoefte (zie tabel 2). Uit de cijfers blijkt dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte gemiddeld 1,42 maanden zoeken naar een eerste baan, terwijl mensen zonder ondersteuningsbehoefte gemiddeld 0,63 maanden nodig hebben.
Tabel 2 | Maanden werkloos voor begin eerste baan (n=13.618)
Mean | n | Std. Deviation | |
Geen onder-steunings-behoefte | 0.63 maan-den | 12.730 | 2.15 maan-den |
Wel ondersteu-ningsbehoefte | 1.42 maan-den | 888 | 3.33 maan-den |
Wanneer het aantal maanden werkloosheid wordt opgedeeld in categorieën, laat de data zien dat 25% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte niet direct na de studie een baan heeft gevonden (zie figuur 2). Bij afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte is dat percentage slechts 13%. Na een jaar zijn de verschillen in percentagepunten kleiner: 2% van de mensen met een ondersteuningsbehoefte heeft dan nog geen eerste baan gevonden, tegenover iets minder dan 1% (0,6%) van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte.
Figuur 2 | Aantal maanden werkloos voor eerste baan in klassen van mensen met een ondersteuningsbehoefte (n=888) en mensen zonder een ondersteuningsbehoefte (n=12.730)

Wanneer we inzoomen op de respondenten met een ondersteuningsbehoefte die aangeven sterke belemmeringen te ervaren in het leven en/of op de arbeidsmarkt – dit zijn mensen die op één van de belemmeringsvragen een 4 of hoger hebben ingevuld op de vijfpuntschaal (n=475) – observeren we grotere verschillen. Zij zijn significant langer werkloos; 31% heeft niet direct na de studie een baan gevonden. Na een jaar heeft 4% van deze groep afgestudeerden nog geen eerste baan gevonden.
3.3
3.4
Aan het werk
Wanneer we kijken naar de soort aanstelling die de afgestudeerden hebben in hun huidige functie, zien we dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte significant minder vaak een vaste aanstelling hebben dan afgestudeerden zonder een ondersteuningsbehoefte. Specifiek zien we dat onder afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte 57% een vaste aanstelling heeft en onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte 63%. Figuur 3 laat zien dat mensen met een ondersteuningsbehoefte vaker een tijdelijke baan hebben. Daarnaast beoordelen afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte de aansluiting van de huidige functie op de opleiding gemiddeld significant slechter dan afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte. Onder afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte beoordeelt 1 op de 4 (26%) de aansluiting als matig of slecht, waar dit onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte 1 op de 5 (21%) is.
Figuur 3 | Huidige functie aanstelling van mensen met (N=754) en mensen zonder een ondersteuningsbehoefte (N=11.715)

3.4.1 Dienstverband
Wanneer we kijken naar het soort dienstverband in de huidige functie, zien we een vergelijkbaar beeld tussen afgestudeerden met en zonder ondersteuningsbehoefte. Zo werkt 89% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte in loondienst, ten opzichte van 92% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte. Verder werkt 4% als uitzend- of oproepkracht, vergeleken met 3% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte, en werkt 4% als zelfstandige, tegenover 3%.
In deze paragraaf bekijken we het aantal arbeidsuren binnen de huidige functie. Uit de data komt naar voren dat afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte vaker een parttime functie (46%) hebben dan afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte (32%). Een parttime functie betekent in deze dataset alle banen met contracturen <32 uur (exclusief nevenfuncties). Dit resultaat komt overeen met eerder onderzoek, dat laat zien dat mensen met een ondersteuningsbehoefte vaker parttime werken (Knapen e.a., 2020). Een mogelijke verklaring hiervoor is de energiebalans van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De ondersteuningsbehoefte kost vaak op veel verschillende manieren energie in het dagelijks leven en in werk. Ondanks dit verschil met de referentiegroep laten de cijfers ook zien dat er nog steeds een grote groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte fulltime werken. Daarnaast zien we geen verschil in het uurloon dat de afgestudeerden verdienen.
3.4.2 Werkomgeving
Onder de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte geeft iets meer dan 50% aan veel begrip te ervaren vanuit de werkgever voor de ondersteuningsbehoefte. Dit betekent dat de andere 50% dit begrip niet ervaart, waarvan 15% aangeeft (helemaal) geen begrip vanuit de werkgever te ervaren (zie figuur 4).
Figuur 4 | Ervaren begrip vanuit de werkgever voor de bijzondere omstandigheden (n=790)

Daarnaast zien we een aantal opvallende verschillen. Er is namelijk een lagere tevredenheid over de functie/ werkzaamheden onder de groep afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte ten opzichte van de afgestudeerden zonder een ondersteuningsbehoefte. Verder ziet 62% van de groep met een ondersteuningsbehoefte carrièremogelijkheden in hun huidige functie, tegenover 71% van de groep zonder ondersteuningsbehoefte. En een laatste opvallend punt is dat 20% van de afgestudeerden met een ondersteuningsbehoefte die een baan hebben, toch op zoek zijn naar (ander) werk. Onder afgestudeerden zonder ondersteuningsbehoefte met een baan is dit 13%. Dit verschil is ook te zien wanneer je controleert voor het hebben van een vaste baan en de soort functie.
3.4.3 Ervaren belemmeringen afgestudeerden
Om te onderzoeken of de mate van belemmeringen invloed heeft op de werkomstandigheden, is ook een vergelijking gemaakt tussen afgestudeerden die (sterke) belemmeringen ervaren en de referentiegroep. De cijfers tonen aan dat het verschil met de referentiegroep dan groter wordt. Afgestudeerden die (sterke) belemmeringen ervaren, hebben minder vaak een vaste baan (54%, n=392). Daarnaast vinden zij dat hun huidige functie minder goed aansluit bij hun opleiding: 30% van de afgestudeerden met (sterke) belemmeringen beoordeelt de aansluiting van de functie als matig of slecht, vergeleken met 21% van de mensen zonder ondersteuningsbehoefte.