Hoofdstuk 1

Respondenten met een ondersteuningsbehoefte

Scroll verder

1.1

Inleiding

In 2024 hebben in totaal 268.646 (netto respons) studenten de NSE ingevuld. 233.719 van deze studenten zijn voltijds bachelorstudenten in het hbo of wo of voltijds masterstudenten in het wo. In dit rapport wordt de Open Universiteit ook meegenomen. Dit aantal is dus inclusief de (deeltijd) studenten die aan de Open Universiteit studeren.

Met een module in de NSE is gevraagd in hoeverre respondenten behoefte hebben aan extra ondersteuning als gevolg van 12 specifieke bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen. Zie Bijlage 1 voor een weergave van de 12 ondersteuningsbehoeften zoals gevraagd in de NSE 2024.

 

  • 35.128 (13,1%) studenten hebben aangegeven minimaal 1 bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening te hebben waarvoor ze een ondersteuningsbehoefte hebben. Dit aantal is exclusief studenten die wel hebben aangegeven een ondersteuningsbehoefte te hebben, maar meer dan zes ondersteuningsbehoeften noemden (N=43 respondenten), evenals studenten die niet binnen de 12 groepen vallen (“Wil niet zeggen” (N=2.706 respondenten), “Geen van deze” (N=26.361 respondenten), en “Anders” (N=1.568 respondenten)). Daarnaast hebben we ook de groep respondenten weggelaten uit de analyses die wel hebben aangegeven een ondersteuningsbehoefte te hebben, maar niet hebben aangegeven in hoeverre dit hen belemmert bij hun studie (N=45 respondenten).

  • 32,3% (N=11.346) van de studenten met een ondersteuningsbehoefte geeft aan meer dan één aanleiding voor een ondersteuningsbehoefte te hebben.

  • In totaal zijn er 50.982 bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen aangevinkt (gemiddeld 1,6 per student), waarvan het meestal gaat om een functiebeperking (83,5%) en in mindere mate om een bijzondere persoonlijke of familieomstandigheid (11,6%) of een duale carrière (4,9%).

 

In dit hoofdstuk zoomen we in op de onderwijsinstelling en opleidingssector waarin de respondenten met een ondersteuningsbehoefte studeren. Daarnaast lichten we de specifieke bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen uit en bekijken we in hoeverre de ondersteuningsbehoefte hen belemmert tijdens het studeren.

1.2

Respondenten met een ondersteuningsbehoefte naar onderwijsinstelling en sector

In eerste instantie bekijken we bij welke onderwijsinstellingen de respondenten met een ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière onderwijs volgen. In totaal gaat het om 22.906 studenten met een ondersteuningsbehoefte die studeren aan 39 hogescholen en 12.154 studenten met een ondersteuningsbehoefte die studeren aan 16 universiteiten. Onderwijsinstellingen met minder dan 20 respondenten worden niet meegenomen in de analyses. Er zijn 6 hogescholen en 5 universiteiten met minder dan 20 respondenten. In totaal gaat het om 68 studenten.  In figuur 1.1 is per hogeschool het aantal respondenten te zien dat aangeeft een ondersteuningsbehoefte te hebben. In figuur 1.2 is het aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per universiteit te zien.

 

Er zijn grote verschillen in het aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte tussen de verschillende onderwijsinstellingen. Dit is natuurlijk afhankelijk van onder andere de grote van de onderwijsinstelling. Daarom is naast de figuren ook aangegeven welk percentage dit aantal respondenten is van het totaal aantal ingeschreven studenten bij de betreffende instelling. Bron wo: Aantal inschrijvingen - Universiteiten van Nederland (peildatum 1 oktober 2023. Uitzonderingen: Open Universiteit: peildatum 31 december 2022, Universiteit voor de Humanistiek: peildatum 1 oktober 2022). Bron hbo: Vereniging Hogescholen (peildatum 1 oktober 2023). Voor hogescholen bekijken we het volledige aantal voltijds bachelorstudenten. Voor universiteiten bekijken we het volledige aantal voltijds bachelor- en masterstudenten. Voor de particuliere onderwijsinstellingen hebben we geen informatie over het totale aantal studenten, hierdoor kunnen we voor deze onderwijsinstellingen het percentage niet berekenen.

Figuur 1.1: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per hogeschool, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling.

Figuur 1.2: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per universiteit, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling.

Figuur 1.4: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het wo per sector.

Figuur 1.3: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo per sector.

In figuur 1.3 en figuur 1.4 is respectievelijk het aantal respondenten te zien dat aangeeft een ondersteuningsbehoefte te hebben per sector in het hbo en het wo. De opleidingssector “Natuur” betreft alleen het wo, daarom wordt deze opleidingssector niet weergegeven in figuur 1.3. Let hierbij ook op de schaal; het aantal respondenten is hoger in het hbo dan in het wo.

 

We zien dat veel respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo in de sectoren Techniek en Economie studeren. Dit zijn in het algemeen ook de grootste sectoren in het hbo. In het wo studeren veel respondenten met een ondersteuningsbehoefte in de sectoren Gedrag en Maatschappij en Techniek. Gedrag en Maatschappij is ook in het algemeen de grootste sector in het wo. Opvallend is dat bij Economie, de op één na grootste sector in het wo, relatief minder studenten met een ondersteuningsbehoefte studeren.

1.3

Inzoom op de ondersteuningsbehoefte

Figuur 1.5 geeft een overzicht van het percentage respondenten met een ondersteuningsbehoefte per bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening in het hbo. Figuur 1.6 geeft hetzelfde overzicht, maar dan voor wo-studenten. Wanneer je alle percentages bij elkaar optelt, kom je uit op een percentage hoger dan 100%. Dit komt doordat studenten meerdere bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen kunnen aangeven. In de vernieuwde vragenlijst van de NSE sinds 2021 wordt niet meer gevraagd of respondenten een medische verklaring of diagnose hebben voor de bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening. Zie bijlage 1 voor een weergave van de verschillende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen zoals gevraagd in de NSE 2024.

 

Zowel in het hbo als in het wo zijn ADHD, dyscalculie/dyslexie en psychische aandoeningen de meest voorkomende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziekten of aandoeningen. De verhoudingen tussen deze groepen verschillen echter. Binnen de groep respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo is het percentage studenten met dyscalculie/dyslexie het hoogst, gevolgd door studenten met ADHD. In het wo is het percentage studenten met ADHD het hoogst, gevolgd door studenten met dyscalculie/dyslexie. Opvallend is dat de groep respondenten met dyscalculie/dyslexie relatief veel groter is in het hbo dan in het wo, respectievelijk 41,2% versus 28,3%, en dat de groep respondenten met een psychische aandoening juist groter is in het wo dan in het hbo, respectievelijk 25,8% versus 18,9%.

 

De groep respondenten die ondersteuning nodig heeft vanwege bijzondere omstandigheden of een duale carrière is zowel in het hbo als in het wo kleiner dan de groep met een functiebeperking. Opvallend is de relatief grote groep respondenten met bijzondere familieomstandigheden.

Figuur 1.5: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte naar aanleiding van een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière in het hbo.

Figuur 1.6: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière in het wo.

In figuur 1.7 en figuur 1.8 is te zien in welke sector respondenten met een specifieke bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening hun opleiding volgen in respectievelijk het hbo en het wo. Over het algemeen zien we redelijk vergelijkbare verdelingen tussen de groepen respondenten, voornamelijk in het wo. We lichten een paar opvallendheden uit:

 

  • We zien dat respondenten met ASS in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen in het hbo relatief vaak in de sector Techniek studeren en in het wo relatief vaak in de sectoren Taal & Cultuur en Natuur studeren.

  • Zowel in het hbo als wo zien we dat respondenten die hun studie combineren met het ondernemerschap in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen relatief vaak in de sector Economie studeren.

  • Zowel in het hbo als wo zien we dat respondenten die hun studie combineren met topsport in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen relatief vaak in de sectoren Gezondheidszorg en Economie studeren.

Figuur 1.7: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière naar sector in het hbo.

Figuur 1.8: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière naar sector in het wo.

Figuur 1.9 laat zien in welke mate de specifieke bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening respondenten belemmert bij het studeren. Respondenten konden dit aangeven op een vijfpuntschaal van “helemaal niet” tot “heel veel”. Het valt op dat een groot deel van de respondenten aangeeft “een beetje” tot “heel veel” belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte. In lijn met vorig jaar wordt er bij 85% van de ondersteuningsbehoeften minimaal “een beetje” belemmering ervaren door studenten. Bij 44% van de ondersteuningsbehoeften wordt (heel) veel belemmering ervaren.

 

Hbo- en wo-respondenten zijn redelijk vergelijkbaar in hun antwoorden, hoewel wo-respondenten gemiddeld iets meer belemmering in hun studie ervaren door hun ondersteuningsbehoefte dan hbo-studenten. Grotere verschillen zien we tussen de verschillende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen. Van de respondenten met een functiebeperking geven degenen met een psychische aandoening en ADHD relatief vaak aan “veel” of “heel veel” belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte. Dit zijn tevens de aandoeningen die relatief vaak voorkomen (figuur 1.5 en 1.6). Ook respondenten met bijzondere omstandigheden geven relatief vaak aan (heel) veel belemmering te ervaren. Respondenten met dyslexie/dyscalculie, een visuele/auditieve beperking, een motorische beperking of een duale carrière ervaren relatief minder belemmering, maar ook in deze groepen geeft nog minimaal 22% aan (heel) veel belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte.

Figuur 1.9: Mate waarin ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière respondenten belemmert in het hbo en wo.

Hoofdstuk 1

Respondenten met een ondersteuningsbehoefte

1.1

Inleiding

In 2024 hebben in totaal 268.646 (netto respons) studenten de NSE ingevuld. 233.719 van deze studenten zijn voltijds bachelorstudenten in het hbo of wo of voltijds masterstudenten in het wo. In dit rapport wordt de Open Universiteit ook meegenomen. Dit aantal is dus inclusief de (deeltijd) studenten die aan de Open Universiteit studeren.

Met een module in de NSE is gevraagd in hoeverre respondenten behoefte hebben aan extra ondersteuning als gevolg van 12 specifieke bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen. Zie Bijlage 1 voor een weergave van de 12 ondersteuningsbehoeften zoals gevraagd in de NSE 2024.

 

  • 35.128 (13,1%) studenten hebben aangegeven minimaal 1 bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening te hebben waarvoor ze een ondersteuningsbehoefte hebben. Dit aantal is exclusief studenten die wel hebben aangegeven een ondersteuningsbehoefte te hebben, maar meer dan zes ondersteuningsbehoeften noemden (N=43 respondenten), evenals studenten die niet binnen de 12 groepen vallen (“Wil niet zeggen” (N=2.706 respondenten), “Geen van deze” (N=26.361 respondenten), en “Anders” (N=1.568 respondenten)). Daarnaast hebben we ook de groep respondenten weggelaten uit de analyses die wel hebben aangegeven een ondersteuningsbehoefte te hebben, maar niet hebben aangegeven in hoeverre dit hen belemmert bij hun studie (N=45 respondenten).

  • 32,3% (N=11.346) van de studenten met een ondersteuningsbehoefte geeft aan meer dan één aanleiding voor een ondersteuningsbehoefte te hebben.

  • In totaal zijn er 50.982 bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen aangevinkt (gemiddeld 1,6 per student), waarvan het meestal gaat om een functiebeperking (83,5%) en in mindere mate om een bijzondere persoonlijke of familieomstandigheid (11,6%) of een duale carrière (4,9%).

 

In dit hoofdstuk zoomen we in op de onderwijsinstelling en opleidingssector waarin de respondenten met een ondersteuningsbehoefte studeren. Daarnaast lichten we de specifieke bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen uit en bekijken we in hoeverre de ondersteuningsbehoefte hen belemmert tijdens het studeren.

1.2

Respondenten met een ondersteuningsbehoefte naar onderwijsinstelling en sector

In eerste instantie bekijken we bij welke onderwijsinstellingen de respondenten met een ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière onderwijs volgen. In totaal gaat het om 22.906 studenten met een ondersteuningsbehoefte die studeren aan 39 hogescholen en 12.154 studenten met een ondersteuningsbehoefte die studeren aan 16 universiteiten. Onderwijsinstellingen met minder dan 20 respondenten worden niet meegenomen in de analyses. Er zijn 6 hogescholen en 5 universiteiten met minder dan 20 respondenten. In totaal gaat het om 68 studenten.  In figuur 1.1 is per hogeschool het aantal respondenten te zien dat aangeeft een ondersteuningsbehoefte te hebben. In figuur 1.2 is het aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per universiteit te zien.

 

Er zijn grote verschillen in het aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte tussen de verschillende onderwijsinstellingen. Dit is natuurlijk afhankelijk van onder andere de grote van de onderwijsinstelling. Daarom is naast de figuren ook aangegeven welk percentage dit aantal respondenten is van het totaal aantal ingeschreven studenten bij de betreffende instelling. Bron wo: Aantal inschrijvingen - Universiteiten van Nederland (peildatum 1 oktober 2023. Uitzonderingen: Open Universiteit: peildatum 31 december 2022, Universiteit voor de Humanistiek: peildatum 1 oktober 2022). Bron hbo: Vereniging Hogescholen (peildatum 1 oktober 2023). Voor hogescholen bekijken we het volledige aantal voltijds bachelorstudenten. Voor universiteiten bekijken we het volledige aantal voltijds bachelor- en masterstudenten. Voor de particuliere onderwijsinstellingen hebben we geen informatie over het totale aantal studenten, hierdoor kunnen we voor deze onderwijsinstellingen het percentage niet berekenen.

Figuur 1.1: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per hogeschool, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling.

Figuur 1.2: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte per universiteit, inclusief het percentage van het totale aantal ingeschreven studenten bij de desbetreffende instelling.

In figuur 1.3 en figuur 1.4 is respectievelijk het aantal respondenten te zien dat aangeeft een ondersteuningsbehoefte te hebben per sector in het hbo en het wo. De opleidingssector “Natuur” betreft alleen het wo, daarom wordt deze opleidingssector niet weergegeven in figuur 1.3. Let hierbij ook op de schaal; het aantal respondenten is hoger in het hbo dan in het wo.

 

We zien dat veel respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo in de sectoren Techniek en Economie studeren. Dit zijn in het algemeen ook de grootste sectoren in het hbo. In het wo studeren veel respondenten met een ondersteuningsbehoefte in de sectoren Gedrag en Maatschappij en Techniek. Gedrag en Maatschappij is ook in het algemeen de grootste sector in het wo. Opvallend is dat bij Economie, de op één na grootste sector in het wo, relatief minder studenten met een ondersteuningsbehoefte studeren.

Figuur 1.3: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo per sector.

Figuur 1.4: Aantal respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het wo per sector.

1.3

Inzoom op de ondersteuningsbehoefte

Figuur 1.5 geeft een overzicht van het percentage respondenten met een ondersteuningsbehoefte per bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening in het hbo. Figuur 1.6 geeft hetzelfde overzicht, maar dan voor wo-studenten. Wanneer je alle percentages bij elkaar optelt, kom je uit op een percentage hoger dan 100%. Dit komt doordat studenten meerdere bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen kunnen aangeven. In de vernieuwde vragenlijst van de NSE sinds 2021 wordt niet meer gevraagd of respondenten een medische verklaring of diagnose hebben voor de bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening. Zie bijlage 1 voor een weergave van de verschillende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen zoals gevraagd in de NSE 2024.

 

Zowel in het hbo als in het wo zijn ADHD, dyscalculie/dyslexie en psychische aandoeningen de meest voorkomende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziekten of aandoeningen. De verhoudingen tussen deze groepen verschillen echter. Binnen de groep respondenten met een ondersteuningsbehoefte in het hbo is het percentage studenten met dyscalculie/dyslexie het hoogst, gevolgd door studenten met ADHD. In het wo is het percentage studenten met ADHD het hoogst, gevolgd door studenten met dyscalculie/dyslexie. Opvallend is dat de groep respondenten met dyscalculie/dyslexie relatief veel groter is in het hbo dan in het wo, respectievelijk 41,2% versus 28,3%, en dat de groep respondenten met een psychische aandoening juist groter is in het wo dan in het hbo, respectievelijk 25,8% versus 18,9%.

 

De groep respondenten die ondersteuning nodig heeft vanwege bijzondere omstandigheden of een duale carrière is zowel in het hbo als in het wo kleiner dan de groep met een functiebeperking. Opvallend is de relatief grote groep respondenten met bijzondere familieomstandigheden.

Figuur 1.5: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte naar aanleiding van een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière in het hbo.

Figuur 1.6: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière in het wo.

In figuur 1.7 en figuur 1.8 is te zien in welke sector respondenten met een specifieke bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening hun opleiding volgen in respectievelijk het hbo en het wo. Over het algemeen zien we redelijk vergelijkbare verdelingen tussen de groepen respondenten, voornamelijk in het wo. We lichten een paar opvallendheden uit:

 

  • We zien dat respondenten met ASS in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen in het hbo relatief vaak in de sector Techniek studeren en in het wo relatief vaak in de sectoren Taal & Cultuur en Natuur studeren.

  • Zowel in het hbo als wo zien we dat respondenten die hun studie combineren met het ondernemerschap in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen relatief vaak in de sector Economie studeren.

  • Zowel in het hbo als wo zien we dat respondenten die hun studie combineren met topsport in vergelijking met studenten met andere ondersteuningsvragen relatief vaak in de sectoren Gezondheidszorg en Economie studeren.

Figuur 1.7: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière naar sector in het hbo.

Figuur 1.8: Verdeling respondenten (%) met specifieke ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière naar sector in het wo.

Figuur 1.9 laat zien in welke mate de specifieke bijzondere omstandigheid, beperking, ziekte of aandoening respondenten belemmert bij het studeren. Respondenten konden dit aangeven op een vijfpuntschaal van “helemaal niet” tot “heel veel”. Het valt op dat een groot deel van de respondenten aangeeft “een beetje” tot “heel veel” belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte. In lijn met vorig jaar wordt er bij 85% van de ondersteuningsbehoeften minimaal “een beetje” belemmering ervaren door studenten. Bij 44% van de ondersteuningsbehoeften wordt (heel) veel belemmering ervaren.

 

Hbo- en wo-respondenten zijn redelijk vergelijkbaar in hun antwoorden, hoewel wo-respondenten gemiddeld iets meer belemmering in hun studie ervaren door hun ondersteuningsbehoefte dan hbo-studenten. Grotere verschillen zien we tussen de verschillende bijzondere omstandigheden, beperkingen, ziektes of aandoeningen. Van de respondenten met een functiebeperking geven degenen met een psychische aandoening en ADHD relatief vaak aan “veel” of “heel veel” belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte. Dit zijn tevens de aandoeningen die relatief vaak voorkomen (figuur 1.5 en 1.6). Ook respondenten met bijzondere omstandigheden geven relatief vaak aan (heel) veel belemmering te ervaren. Respondenten met dyslexie/dyscalculie, een visuele/auditieve beperking, een motorische beperking of een duale carrière ervaren relatief minder belemmering, maar ook in deze groepen geeft nog minimaal 22% aan (heel) veel belemmering te ervaren door hun ondersteuningsbehoefte.

Figuur 1.9: Mate waarin ondersteuningsbehoefte vanwege een functiebeperking, bijzondere omstandigheid of duale carrière respondenten belemmert in het hbo en wo.